Els de Baan is modejournalist. Ze gaf ruim 33 jaar les aan studenten van Willem de Kooning Academy in Rotterdam. Voor de Derde Verdieping schreef ze onderstaand artikel.
Wat zijn DÉ ideale lichaamsvormen? Deze vraag is lastig te beantwoorden want schoonheidsidealen veranderen voortdurend. De tijd en het modebeeld bepalen de schoonheidsidealen: het ene moment is een brede taille in de mode en het volgende moment willen we allemaal een smalle taille. Hoe zorg je ervoor dat je er toch volgens de laatste trends bijloopt? Soms helpt ondergoed je om de gewenste idealen vorm te geven.
In grote lijnen zijn er twee soorten ondergoed. Allereerst bestaat er ondergoed waarmee je het lichaam kunt vervormen. Zo kun je het bovenlijf in een vorm ‘kneden’ met een korset. Daarnaast is er ondergoed waarmee je je lichaam aanpast door onderdelen toe te voegen. Denk bijvoorbeeld aan een hoepelrok, schoudervullingen of gevulde beha’s.
Modebeeld
Dat het lastig is om aan wisselende idealen te voldoen, laat de modetrend rond 1900 goed zien. In deze periode wilden vrouwen dat hun lichaam eruitzag als een zandloper. De schouders en de heupen moesten volgens het schoonheidsideaal ongeveer even breed zijn, maar de taille moest extreem smal zijn. Niet voor niets noemt men zo’n smalle taille een ‘wespentaille’. Om het lichaam om te vormen tot zo’n zandloperfiguur – want bijna niemand heeft van nature zo’n lichaam – werden de dames ingesnoerd in strakke korsetten. Door zo’n strak korset, een smalle taille en een goed gevulde boezem konden vrouwen nauwelijks bewegen. Voor modieuze dames was het dan ook onmogelijk om arbeid te verrichten.
Nauwelijks twintig jaar later werd dat ideaal vervangen voor een nieuw ideaal. Volgens de laatste mode moet het vrouwenlichaam eruitzien als een platte plank. Dit lichaamstype kreeg de naam ‘Garçonne’, wat ‘jongensachtig’ betekent. Vrouwen ruilden het korset in voor een zogenoemde ‘platmaker’ die de borsten platduwt. Hierdoor leek het net alsof de schouders, borsten, taille en heupen van een vrouw samengesmolten waren tot één rechte massa.
Maar ook dit ideaal werd weer ingewisseld. In de jaren dertig van de vorige eeuw wilden vrouwen weer een lichaam met wat rondere vormen. Opnieuw werd het korset – dat de borsten voorzichtig accentueerde – uit de kast getrokken. Samen met toegevoegde schouderkussentjes zorgde het korset voor vloeiende lijnen.
Als je als vrouw met de mode mee wilde doen, moest je lichaam binnen drie decennia aan nogal uiteenlopende idealen voldoen. Ook na die tijd volgden de idealen elkaar snel op. In de jaren veertig moest het lichaam er ‘hoekig’ uitzien. Dankzij een simpel korset en een rechte schouderlijn lukte dat vrij eenvoudig. Maar na de Tweede Wereldoorlog wilden vrouwen opnieuw een silhouet creëren. Wederom werd het accent gelegd op de borsten, taille en heupen.
Totdat – ruim vijftien jaar later – het jongensachtige silhouet opnieuw opdook. Het Garçonne-schoonheidsideaal was ditmaal populair onder jeugdige meisjes die nog weinig uitgesproken vrouwelijke vormen hadden. Langzaam verdwenen de korsetten uit de kledingkasten en leek het vrouwelijk lichaam voorgoed bevrijd van knellend, bewegingsbeperkend, ondergoed.
Onderkleding
Tot ongeveer 1960 droegen modieuze vrouwen verschillende lagen onderkleding. Elke laag heeft zijn eigen functie. Het lijfgoed droeg men – zoals de naam al doet vermoeden – direct op het lijf. Het is een lang hemd dat door zowel mannen als vrouwen werd aangetrokken. Zij droegen onder het lijfgoed geen ondergoed. Het lange hemd deed namelijk – tot ver in de negentiende eeuw – ook dienst als onderbroek. Mannen frommelden het hemd tussen de benen en vrouwen lieten het gewoon hangen.
Lijfgoed werd meestal gemaakt van linnen of katoen omdat deze materialen lichaamsvuil en vocht opnamen. Daarnaast waren linnen en katoen makkelijk uit te wassen. Ideaal, want op deze manier bleef niet-wasbare bovenkleding zoals een broek, een rok en een jasje aan de binnenkant schoon. Ook zorgde het lijfgoed ervoor dat de ruwe bovenkleding de huid niet beschadigde of irriteerde.
De tweede laag onderkleding – die de vrouw over het lijfgoed droeg – ondersteunde en vormde haar silhouet. Dit was bijvoorbeeld een korset, rijglijf of een beha. Die laatste werd trouwens onder het lijfgoed gedragen.
Vanaf de negentiende eeuw droegen vrouwen – naast deze twee lagen onderkleding – nog meer kledingstukken onder hun kleding. Zo trokken zij hoepelrokken, tournures (bilkussenconstructies) en petticoats (onderrokken) aan. Al deze kledingstukken hielpen vrouwen om hun gewenste silhouet na te bootsen. Ook mannen lieten zich wel eens verleiden om zo’n kledingstuk aan te trekken. Zo droegen zij soms een extra kussentje op hun kuiten zodat deze groter leken. Daarnaast waren sommige mannen dol op forse schoudervullingen omdat ze er dan ‘mannelijker’ uitzagen.
Bovenkleding en ondergoed
Hoewel de mens lang een onderscheid maakte tussen onder- en bovenkleding, vervaagde deze scheidslijn halverwege de twintigste eeuw. Toen James Dean in 1955 in de film ‘Rebel without a cause’ slechts in een wit T-shirt verscheen, haalde hij de woede van de oudere generatie kijkers op zijn hals. Het witte T-shirt – dat hij als hemd droeg – was voor iedereen zichtbaar. Volgens de oudere generatie was het ongepast om je ondergoed te laten zien. Toch kreeg Deans kledingstijl veel navolging: het T-shirt werd in een zeer korte tijd een geaccepteerd bovenkledingstuk.
Ook vrouwen zijn hun onderkleding steeds vaker als bovenkleding gaan dragen. Zo dragen vrouwen tegenwoordig een speels korsetje, bustier of beha (vaak onder een openhangend jasje of transparante blouse) als bovenkleding. Onderbroeken zijn eveneens vaker zichtbaar. Zowel jongens als meisjes dragen de merknaam van een boxershort-band soms zichtbaar boven de broek.
Ondergoed is een designproduct
Vanaf de jaren zestig werden materialen en de vormgeving van de onderkleding meer divers. Wit, grijs, zalmroze en crèmekleurig ondergoed werd vervangen door kleurrijk ondergoed van synthetische materialen. Ook kwamen er katoenen exemplaren met opzichtige prints op de markt.
Deze vernieuwingen pasten bij het tijdsbeeld: de ‘Swinging Sixties’-periode was aangebroken. Met de Swinging Sixties werd een jeugdcultuur aangeduid die een nieuwe kijk op zowel het culturele als op het politieke vlak vertegenwoordigde. In deze ‘vrijheid-blijheid’-periode keken jongeren ook kritisch naar mode.
Modeontwerper Mary Quant (Londen, 1930) introduceerde in deze tijd met veel succes een eigen ondergoedlijn. Andere vooruitstrevende modeontwerpers en modehuizen volgden haar voorbeeld. Vanaf dan is ondergoed niet langer ‘slechts’ een functioneel product. Het wordt een designproduct dat gezien mag worden.