Vrouwen als broedmachines
De baarmoeder is misschien wel het meest besproken en gereguleerde vrouwelijk orgaan in de geschiedenis. Niet als onderdeel van een lichaam, maar als abstract, reproductief object. Zelden draaide de aandacht om de baarmoeder zelf, het ging om wat zich erin voltrok: de zwangerschap. Terwijl vrouwelijke seksualiteit werd gemarginaliseerd en lust zonder voortplanting verdacht was, werd de zwangere buik obsessief bestudeerd, gemodelleerd en nagebouwd.
Tekst loop door onder de foto.

National Library of Medicine
Technologie speelde hierin een hoofdrol. Niet om het vrouwelijk lichaam te begrijpen, maar om reproductie zichtbaar en beheersbaar te maken. Met de ontwikkeling van medische technologieën verschoof de controle over baren van vrouwen naar mannen. Fantoompoppen werden gebruikt om mannelijke artsen op te leiden en verloskundige instrumenten, die enkel door mannen mochten worden gehanteerd, gaven hun toegang tot de geboortekamer. Deze medische professionalisering ging gepaard met de marginalisering van vrouwenkennis.
De eerste couveuses leken op kleine fabriekjes waar technologie de biologische functie van de baarmoeder verving. In kermisattracties werden te vroeg geboren baby’s als wonderen van moderne wetenschap getoond. Terwijl de couveuse levens redde, ontstonden discussies: wie bepaalde of een te vroeg geboren baby mocht blijven leven: artsen, ouders of de technologie?
De toegang tot anticonceptie en abortus is nooit vanzelfsprekend geweest. Waar preventie van zwangerschap lange tijd werd ontmoedigd, werd het beëindigen ervan strafbaar gesteld. Pas laat in de 20ste eeuw kregen vrouwen beperkte zeggenschap over hun vruchtbaarheid. Maar ook nu blijft die autonomie kwetsbaar: wetten worden aangescherpt, procedures bemoeilijkt, en politieke debatten maken het lichaam opnieuw tot inzet van strijd.
In kaart brengen
Anatomische boeken brachten de baarmoeder in kaart, maar altijd door een mannelijke lens. In de Renaissance zagen anatomen zoals Andreas Vesalius (1514-1564) het vrouwelijk lichaam als een imperfecte versie van het mannelijke. Dit idee kwam voort uit wat later het one-sex model ging heten, waarin de baarmoeder en eierstokken werden gezien als een naar binnen gekeerde penis. Voortplanting gold als het enige essentiële sekseverschil, waardoor baren zowel fascinatie als angst voor het onbekende opriep.
Vanaf de 18de eeuw ontstond het two-sex model, waarin mannen en vrouwen als fundamenteel verschillend werden gezien. De aandacht voor vrouwelijke anatomie groeide, maar ook de overtuiging dat vrouwen vooral door hun voortplantingsorganen werden gedefinieerd. Aletta Jacobs (1854-1929) verzette zich hiertegen met haar boek De vrouw: haar bouw en haar inwendige organen (1899), waarin ze pleitte voor gelijke medische behandeling van vrouwenlichamen.
Hoe het vrouwelijk lichaam in kaart werd gebracht bepaalde ook hoe het behandeld werd in de medische wereld. Tegenwoordig is duidelijk dat sekseneutraliteit niet bestaat en dat sekseverschillen essentieel zijn in de medische wetenschap. Toch blijft de medische wereld grotendeels op een model van witte mannen afgestemd en klachten van vrouwen, mensen van kleur en queer mensen worden minder serieus genomen. Terwijl ongelijkheden en ethische kwesties voortbestaan, wordt dit eenzijdige beeld gelukkig steeds meer doorbroken.
Oefenen
Vanaf de 18de eeuw ontstond een groeiende behoefte aan anatomische modellen omdat echte lichamen schaars waren voor medische training. Vrouwelijke figuren en fantoompoppen werden ontwikkeld om het bevallingsproces te oefenen, waardoor kennisoverdracht mogelijk werd zonder te hoeven oefenen op levende vrouwen. Opvallend is het verschil tussen modellen ontworpen door mannen en vrouwen. De bevallingsfantomen van vrouwelijke ontwerpers richtten zich voornamelijk op praktische kennis en vaardigheden voor vroedvrouwen, terwijl mannelijke ontwerpers een meer mechanische en analytische benadering hadden. Dit is zichtbaar in het compacte zwangerschapsmodel van Louis Auzoux (1797-1880), dat openklapte als een walnoot.
Daarnaast ontstonden anatomische Venussen: gedetailleerde, van was gemaakte replica’s van vrouwenlichamen met uitneembare organen. In hun ontspannen en sensuele houdingen, met hun glanzende huid en zachte gelaatsuitdrukking, hadden deze modellen een erotische lading. Ze werden zowel in wetenschappelijke collecties als op kermissen en wereldtentoonstellingen getoond, waarbij educatie en sensatielust vaak door elkaar liepen.
Deze anatomische modellen geven inzicht in hoe geboorte en het vrouwelijke lichaam zichtbaar en stuurbaar werden gemaakt. Ze maakten vrouwenlichamen niet alleen tot objecten van medische controle, maar ook van vermaak. Nog altijd worden fantomen ingezet in medische opleidingen en vertellen daarmee een verhaal over kennisoverdracht en culturele verbeelding van vrouwelijkheid en geboorte.
In mannenhanden
In de 18de en 19de eeuw namen vooral mannelijke gynaecologen steeds vaker bij complicaties tijdens bevallingen het werk over van vroedvrouwen. Met instrumenten als de verlostang en het speculum kregen zij letterlijk en figuurlijk de regie over het baringsproces. Omdat alleen mannen medische instrumenten mochten gebruiken, ontstond er een dominante positie voor hen in de kraamkamer. Hun aanwezigheid veranderde ook de beleving van het baren: vrouwen werden eerst op de baarstoel geplaatst voor betere toegang, en later op de baartafel, waar technologie de geboorte bepaalde.
Hoewel medicalisering leidde tot een daling van sterftecijfers en groei van kennis, ontstond tegelijkertijd grotere ongelijkheid. Onderzoek gebeurde vaak op lichamen van vrouwen zonder zeggenschap. Vooral arme vrouwen en vrouwen van kleur werden als proefpersonen ingezet. Zo ontstonden schadelijke ideeën zoals een hogere pijngrens bij zwarte vrouwen, of het beeld dat sommige lichamen minder bescherming verdienden.
De destijds ontwikkelde instrumenten en methoden bepaalden lang de standaard voor geboortezorg. Hoewel tegenwoordig keuzevrijheid toeneemt en historische normen ter discussie staan, blijft deze geschiedenis voelbaar in de manier waarop zorg is ontworpen en in onze verwachtingen rondom geboorte, waarin macht, toegang en zeggenschap nog altijd een rol spelen.
Verborgen verlangens
Eeuwenlang werd vrouwelijke seksualiteit in het westen ontkend, gecontroleerd en mythisch beladen. Seks hoorde binnen het religieuze huwelijk, diende uitsluitend voor voortplanting, en vrouwelijk genot stond geheel in dienst van de man. Ook werd vrouwelijke seksualiteit gezien als een ziekte die beheerst moest worden en niet zozeer als een natuurlijk verschijnsel dat nadere bestudering verdiende. Zo werd de baarmoeder in de Griekse oudheid voorgesteld als ‘dwalende uterus’, die vrouwen instabiel maakte. In de 19de eeuw werd onbegrepen gedrag van vrouwen medisch gediagnostiseerd als hysterie, afgeleid van het Griekse woord voor baarmoeder.
In deze tijd ontstond ook de vibrator, niet als seksueel instrument maar als functioneel massageapparaat in de medische wereld. De vibrator wordt vaak gekoppeld aan de behandeling van hysterie. Deze mythe vertelt het verhaal dat artsen vrouwelijke patiënten tot orgasme brachten om hun klachten te verlichten. Historisch bewijs hiervoor ontbreekt echter. De arts Joseph Mortimer Granville (1833-1900) ontwikkelde in 1883 de eerste elektrische vibrator als massageapparaat tegen spierklachten en waarschuwde juist tegen gebruik op vrouwen.
De betekenis van de vibrator verandert in de loop van de tijd. Ontwerp, gebruik en interpretatie van de vibrator laten zien hoe vrouwelijke seksualiteit cultureel is vormgegeven. De technologie beweegt mee met ideeën over vrouwelijke lust, gehoorzaamheid en seksuele gezondheid.
De babyfabriek
De eerste couveuses leken meer op kleine industriële fabriekjes dan op zorgzame medische apparatuur. Geïnspireerd door kuikenbroedmachines ontwierp Stéphane Tarnier (1828–1897) een verwarmde glazen kast om vroeggeboren baby’s te redden. Artsen zoals de Nederlandse hoogleraar Hector Treub (1856–1920) waren aanvankelijk sceptisch, omdat couveuses duur waren en vroeggeboorte nog niet als aparte medische categorie erkend was.
Daarom verschenen couveuses eerst buiten ziekenhuizen, op kermissen en wereldtentoonstellingen, oftewel plekken voor publiek experiment en technologische vernieuwing. Zo toonde Alexandre Lion (1862–1942) zijn model op de Wereldtentoonstelling in Amsterdam (1895) en Martin Couney (1869–1950) zette deze praktijk voort op Coney Island in New York. Bezoekers liepen langs glazen kasten waarin baby’s werden verzorgd, terwijl het moederlichaam symbolisch werd vervangen door technologie en medische controle.
Couveuses brachten onmiskenbaar levensreddende vooruitgang, maar hun geschiedenis laat zien dat technologie nooit neutraal is. Het verlegt grenzen, tussen zorg en controle, tussen lichaam en machine. Couveuses maakten vroeggeboorte beheersbaar, maar hadden grote gevolgen voor zeggenschap en zichtbaarheid. Nu onderzoekers werken aan kunstmatige baarmoeders, herhalen zich oude vragen in een nieuwe vorm: wie beslist over leven buiten het lichaam, voor wie is deze technologie beschikbaar, en wat betekent dit voor de rol van vrouwen?
Wie bepaalt?
De baarmoeder is politiek en is dit altijd al geweest. Overheden, religies en medici bepalen wereldwijd wie kinderen mag krijgen, hoeveel en onder welke voorwaarden. Zo beperkte China jarenlang gezinnen via de eenkindpolitiek. De katholieke kerk heeft daarnaast lange tijd anticonceptiegebruik fel veroordeeld en vruchtbaarheid als heilig beschouwd.
Door de geschiedenis heen zijn er allerlei manieren geweest om voortplanting te controleren. Eind 19de eeuw ontstond de eugenetica, een omstreden wetenschappelijke theorie die de bevolking wilde verbeteren door bepaalde groepen juist te ontmoedigen (al dan niet onder dwang) zich voort te planten, soms via gedwongen sterilisaties. In nazi-Duitsland leidde dit tot extreem beleid: sommige groepen werden uitgesloten, andere juist aangemoedigd om kinderen te krijgen.
In Nederland verspreidde de Nieuw-Malthusiaanse Bond vanaf het eind van de 19de eeuw kennis over anticonceptie, tegen de wil van kerk en overheid in. Deze beweging gaf vrouwen meer grip op hun vruchtbaarheid, maar propageerde ook ideeën over wie wel of niet geschikt zou zijn om kinderen te krijgen.
Vandaag de dag blijft de strijd over wie bepaalt nog steeds actueel. Wereldwijd staan reproductieve rechten zoals abortus onder druk door conservatieve politiek. Het debat over ‘baas in eigen buik’ wordt nog hevig gevoerd, waarbij ideologische verschillen bepalen wie de controle heeft over vruchtbaarheid, voortplanting en het vrouwenlichaam.