Vrouwen als huismakers
Huishoudelijke technologie lijkt ontworpen om werk te verlichten, maar versterkt vooral bestaande rolverdelingen in het huishouden. Niet het werk verdwijnt, maar de organisatie ervan verandert. Sinds de Industriële Revolutie werd betaald werk buitenshuis steeds vaker aan mannen toebedeeld, terwijl vrouwen onbetaald verantwoordelijk werden voor een steeds professioneler ingericht huishouden. Met de Nederlandse Arbeidswet van 1919 en het huwelijksontslag werd deze verdeling juridisch bekrachtigd.
Tekst loop door onder de foto.

Mrs Mitchell, Rimu Street, 1951-1957, Wellington, door J.W. Chapman-Taylor. Te Papa Tongarewa.
Het kerngezin werd de hoeksteen van de samenleving. Technologie maakte vrouwen niet vrijer, maar efficiënter in hun rol. Onder invloed van de efficiency-beweging en organisaties zoals de Nederlandse Vereniging voor Huisvrouwen veranderde het huishouden in een strak georganiseerde fabriek, waarin de vrouw de enige werknemer was. Apparaten, gepresenteerd als ‘elektrische dienstbodes’, verlichtten sommige taken, maar verhoogden ook de productiviteitsdwang en de verwachtingen.
Het kreukloze schort, ooit het uniform van de dienstbode, groeide uit tot het symbool van de moderne huisvrouw. Reclames tonen haar als multitasker, vaak glimlachend en moeiteloos in de weer met het nieuwste apparaat. De technologie wordt gepresenteerd als verlengstuk van haar zorgzaamheid en toewijding, niet als middel tot gedeelde verantwoordelijkheid.
De tweede feministische golf stelde in de jaren 70 en 80 de ongelijkheid in het huishouden ter discussie. Vrouwen eisten erkenning voor onbetaald werk en een eerlijke verdeling van zorgtaken. Technologie werd pas als bevrijdend gezien als ook mannen verantwoordelijkheid namen. Die vraag blijft actueel: hoewel veel vrouwen tegenwoordig betaald werk combineren met zorgtaken, blijven huishoudelijke routines vaak ongelijk verdeeld. Veel apparaten worden nog steeds ontworpen met de huisvrouw als gebruiker in gedachten, een hardnekkig beeld dat nog niet is verdwenen.
De thuisfabriek
Begin 20ste eeuw werd het Taylorisme toegepast in huis om huishoudwerk efficiënter te maken. Dit systeem richtte zich op arbeidsoptimalisatie door werkprocessen te analyseren en onnodige bewegingen te elimineren. Met ontwerpen van Lillian Moller Gilbreth (1878-1972), Margarete Schütte-Lihotzky (1897-2000) en Piet Zwart (1885-1977) werden deze principes toegepast bij het efficiënt inrichten van keukens.
Zogeheten time-and-motion-studies en interviews met huisvrouwen hielpen onderzoeken hoe keukens praktischer konden worden ingericht. Gilbreth introduceerde de Kitchen Work Triangle, waarbij het fornuis, de gootsteen en het werkblad strategisch werden geplaatst om overbodige bewegingen te verminderen. Schütte-Lihotzky ontwierp de Frankfurter Küche, voorzien van een draaibare kruk, gasfornuis, ingebouwde opbergruimtes, opklapbare strijkplank en verstelbare plafondlamp. Zwart ontwikkelde de eerste keuken voor massaproductie, met zorgvuldig gekozen materialen als beukenhout tegen vlekken en een uitschuifbare werkbank. De keuken werd afgestemd op de gemiddelde vrouw, met werkbladen op de juiste hoogte en maar ruimte voor één persoon.
Het ontwerp benadrukte de rol van de vrouw als enige verantwoordelijke voor het huishouden. Het laat zien hoe de wetenschappelijke benadering van huishoudelijk werk de werkomstandigheden van vrouwen verbeterde, maar tegelijkertijd hun rol als huisvrouw bevestigde. De vrouw als manager van haar thuisfabriek werd een onmisbaar radertje in de geoliede machine van het huis dat nooit stilvalt.
Ik kan huishouden
Christine Frederick (1883-1970) was een Amerikaanse huishoudkundige die aan het begin van de 20ste eeuw de principes van efficiënt huishouden ontwikkelde. Haar ideeën vonden weerklank in Nederland dankzij invloedrijke vrouwen als Riek Lotgering-Hillebrand (1892-1984) en M.G. Muller-Lulofs (1854-1954), die Fredericks werk onder de Nederlandse titel De denkende huisvrouw in 1928 bewerkten en uitgaven.
Fredericks benadering was geïnspireerd door de industriële efficiëntiebeweging, waarbij zij huishoudelijk werk beschouwde als een vorm van wetenschappelijke bedrijfsvoering. Deze methodische aanpak werd onderwezen op huishoudscholen, waar meisjes werden opgeleid om het huishouden rationeel en systematisch te organiseren. Dit maakte huishoudkunde tot een echt beroep, wat ondanks de toenemende status onbetaald bleef. Het huishouden als vak stelde op sterk belerende toon de rol van de huisvrouw vast.
In de jaren 50 deed dit gedachtegoed zich opnieuw gelden tijdens de naoorlogse wederopbouw. Een goed georganiseerd huishouden werd als essentieel gezien voor een stabiele samenleving. Boeken zoals Ik kan wonen boden praktische kennis en vaardigheden, waarbij de huisvrouw als de spil van het gezinsleven werd gepresenteerd. Deze benadering versterkte de rol van de vrouw als centrale figuur in het huishouden en als belangrijk onderdeel van het bredere economische en sociale herstel na de oorlog.
Meer werk voor moeders
Voorafgaand aan de opkomst van elektrische huishoudapparatuur werd huishoudelijk werk met de hand uitgevoerd. Deze zware en tijdrovende taken werden gedaan door meerdere familieleden of, in welgestelde families, door dienstbodes. De eerste apparaten boden geen verlichting van het werk, maar waren grote fabrieksmachines met zware hendels die slechts delen van het werk automatiseerden.
Toen begin 20ste eeuw de middenklasse groeide en vrouwen nog meer verantwoordelijk werden voor het eigen huishouden, werd de technologie aangepast. Apparaten werden kleiner, lichter en gebruiksvriendelijker, zodat de nieuwe apparaten en de dagelijkse routine van de huisvrouw perfect op elkaar aansloten. Advertenties presenteerden deze apparaten als ‘elektrische dienstbodes’. Een brandschoon huis werd steeds makkelijker en uiteindelijk een vanzelfsprekendheid. Met de verlichting van huishoudwerk kwamen hogere standaarden en bleef de huisvrouw over als de enige uitvoerder van het huishouden.
In de jaren 60 en 70 groeide de kritiek op dit ideaalbeeld. In de prent ‘Moederdag: de dag van de acht-armige automaat’ wordt een moeder afgebeeld die met acht armen tegelijk verschillende huishoudelijke taken uitvoert. De moeder als multitaskende machine laat zien hoe technologie vrouwen niet bevrijdde, maar hen eerder veranderde in efficiëntere werkers en als uitsluitend geschikt voor het huishouden.
Haar uniform
Met de opkomst van het professionele huishouden veranderde het schort van een werkuniform voor dienstbodes in een symbool van de huisvrouw. Net als andere uniformen verstrekt het schort een collectieve identiteit en draagt het een diepere ideologische betekenis uit.
Het eerdere eenvoudige witte linnen schort van de dienstbode stond in fel contrast met het naoorlogse Amerikaanse ideaalbeeld van de huisvrouw: een vrouw in een perfect gestreken, gebloemd en sierlijk schort, zorgend voor haar gezin en gasten. In reclames en tijdschriften werden vrouwen steevast afgebeeld in schorten, het huishouden runnend en toegewijd aan hun echtgenoot. Dit versterkt het beeld van de huisvrouw als een respectabele rol, een ideaal dat vrouwen trots en dankbaar zouden moeten omarmen.
Ook in het sobere Nederland vond dit Amerikaanse ideaal navolging. In reclames en televisieshows werd de huisvrouw met haar keurige schort het toonbeeld van het moderne huishouden. Met een glimlach hield zij de dagelijkse gang van zaken in het huis perfect op orde, altijd in dienst van haar man en gezin. Dit geïdealiseerde beeld werd onderdeel van een bredere maatschappelijke norm, waarin de huisvrouw als de ultieme verzorgende figuur werd gepositioneerd. Het schort werd zo een statussymbool dat de rol van de vrouw bevestigde en versterkte.