Posthuman

Vrouwen als rekenmachines

5 juni 2025
Uit de tentoonstelling
Tentoonstelling Vrouwen als technologie

Voordat computers machines waren, waren het vrouwen die de complexe berekeningen uitvoerden. Als ‘rekenaarsters’ was hun werk onmisbaar, maar laag gewaardeerd in loon en status. Toen het maken van die complexe berekeningen in West-Europa en Noord-Amerika verschoof van mensenwerk naar machinekracht, veranderde ook de machtsverdeling: wat ooit het domein was van vrouwen, werd geherdefinieerd als mannenterrein. Zo werd technologie hier een instrument dat vrouwen structureel buitensloot van invloed en erkenning.

Tekst loop door onder de foto.

Een historische foto van een vrouw die een telefoonsysteem bediend.

Joan Howard bedient een switchboard op het kantoor van Sunshine, september 1949, Museum Victoria.

Vrouwen programmeerden de eerste digitale computers, zoals de Amerikaanse ENIAC en de Nederlandse ARRA. Mannen ontwierpen de hardware. Dit onderscheid bleef bestaan in de taal: software werd gezien als ‘zacht’ en vrouwelijk, hardware als ‘hard’ en mannelijk. In kantoren gebeurde iets soortgelijks. Secretaresses waren de eerste computergebruikers, maar zodra technologie sociaal-economische waarde kreeg, namen mannelijke ingenieurs en managers de controle over.

In de jaren 80 herhaalde dit patroon zich in huiselijke kring. De whizzkid werd het nieuwe icoon: briljant, sociaal onhandig en altijd een man. Computertaal en marketing richtten zich op jongens. Vrouwen, ooit leidend in programmeren, werden ontmoedigd of simpelweg buitengesloten uit het werkveld.

Wat ooit als onbeduidend vrouwenwerk werd gezien, vormt nu de ruggengraat van de digitale wereld. De macht over data en technologie is bepalend geworden in wereldwijde politiek. Vrouwen zitten vaak niet meer aan de knoppen, maar hun kwaliteiten worden wel door de technologie gekopieerd: AI en robots worden geprezen om hun nauwkeurigheid, zorgrobots bootsen empathie na en virtuele assistenten hebben een vrouwelijke stem. Tegelijkertijd bepalen vooral door mannen gedomineerde Techbedrijven hiermee de toekomst. Wat is ervoor nodig om ervoor te zorgen dat de geschiedenis zich niet herhaalt?

De paradox van de datarevolutie

Het jacquardweefgetouw van Joseph Marie Jacquard (1752–1834) revolutioneerde de textielproductie door geperforeerde kaarten te gebruiken om ingewikkelde patronen te weven. Voorheen was weven typisch vrouwenwerk: in huiselijke omgevingen en werkplaatsen waren vrouwen verantwoordelijk voor het spinnen en weven van textiel. Deze vaardigheid werd van moeder op dochter doorgegeven en speelde een cruciale rol in de economie en sociale structuren.

Met de industrialisatie veranderde dit drastisch. Handwerk werd gemechaniseerd en verplaatste zich naar fabrieken. Technologie werd steeds vaker gezien als een mannelijk domein, waarbij techniek werd gekoppeld aan machtsposities en masculiene beroepsidentiteiten. Machines en technische systemen werden beschouwd als rationeel, krachtig en objectief. Vrouwen daarentegen werden geassocieerd met zorg, emotie en huiselijkheid, wat hen buiten het technologische domein plaatste.

Het binaire denken dat ten grondslag ligt aan het jacquardweefgetouw vormde de basis voor moderne computertechnologie. De ponskaarten inspireerden de Britse Charles Babbage (1791–1871) en Ada Lovelace (1815–1852) bij hun mechanische computers, en dit principe werd verder ontwikkeld door de Amerikaan Herman Hollerith (1860–1929), wiens ponskaarttechnologie IBM groot maakte. Ponskaartmachines werden voornamelijk bediend door vrouwen, gewaardeerd om hun precisie en geduld. Hun cruciale bijdrage werd echter nauwelijks erkend als technologische expertise.

De rekenmeisjes

In de vroege dagen van computertechnologie waren het vrouwen die de complexe berekeningen uitvoerden. Ze werkten, vaak met potlood en papier, aan projecten die de basis legden voor moderne informatica. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden hun berekeningen urgenter: militaire technologie vereiste snelheid en precisie die menselijke rekenkracht overstegen. Mannelijke en vrouwelijke wiskundigen werkten mee aan de ontwikkelingen van apparaten die deze berekeningen zouden kunnen uitvoeren, maar hun rollen en erkenning verschilden sterk.

Hoewel wiskundig geschoolde vrouwen een onmisbare bijdrage leverden, werden ze nauwelijks toegelaten tot ingenieursrollen. Wetenschappelijke instellingen beschouwden vrouwen als tijdelijk personeel en leidinggevende functies pasten niet binnen de heersende sociale normen. Hierdoor werkten zij vooral in uitvoerende rekenfuncties, terwijl mannen leidinggevende posities kregen.

Toen de ENIAC, een van de eerste elektronische computers, werd gebouwd, waren het juist vrouwen die de machine tot leven brachten. Zes vrouwelijke programmeurs ontwierpen en implementeerden de eerste computerprogramma’s. Ook in Nederland, bij de ontwikkeling van de ARRA, waren vrouwen onmisbaar. Bij NASA voerden vrouwen berekeningen uit die essentieel waren voor ruimtevaartmissies. Toch bleven zij lange tijd in de schaduw van hun mannelijke collega’s. Ironisch genoeg werd hun werk, en uiteindelijk hun positie, overgenomen door de computers die zij zelf hielpen ontwikkelen.

Gender en status

In de jaren 60 en 70 veranderde automatisering de werkomgeving van bedrijven drastisch. Naarmate computers belangrijker werden binnen bedrijven werd hun bediening steeds meer een mannendomein. Niet alleen de technologie zelf, maar vooral de manier waarop bedrijven deze introduceerden, zorgde voor deze verschuiving. De introductie van nieuwe technologieën  ging vaak gepaard met gevoelens van onzekerheid en zelfs angst bij werknemers. Bedrijven waren zich hiervan bewust en ontwikkelden strategieën om deze onrust te beheersen. Een belangrijk onderdeel daarvan was het verhogen van de status van de bediening en het beheer van de nieuwe apparaten.

De beheersing van computersystemen werd gepositioneerd als complex en hoogwaardig werk, waarvoor speciale opleidingen en trainingen werden ingericht. Hierdoor ontstonden nieuwe functies zoals programmeur en operator, die vrijwel exclusief door mannen werden ingevuld. Vrouwen, die voorheen verantwoordelijk waren voor reken- en programmeerwerk, werden teruggedrongen tot het uitvoeren van routinematige en ondersteunende taken zoals typen en eenvoudige data-invoer.

Reclames versterkten dit beeld door mannen af te beelden als beheerders van krachtige machines, terwijl vrouwen in ondersteunende rollen stonden. Zo werd technologie niet alleen een instrument van vooruitgang, maar ook een middel om sociale uitsluiting te legitimeren. Hoe prominenter de computer in de bedrijfsvoering werd, hoe meer vrouwen naar de achtergrond verdwenen.

The whizz-kid takes over

In de jaren 80 werd informatietechnologie definitief een jongenszaak. Er ontstond een cultuur rond de computer waarin techniek, autonomie en competitie centraal stonden. Films als Weird Science verbeeldden de computer als verlengstuk van jongensfantasieën. In contrast daarmee werden vrouwen zelden afgebeeld als makers, ontwerpers of gebruikers van betekenis. Als ze al voorkwamen, dan was het als hulpje, consument of als degene die ‘het niet begrijpt’.

Ook het ontwerp en de marketing van computers speelden hierin een sleutelrol. Homecomputers werden gepresenteerd als technisch speelgoed voor jongens. Interfaces waren abstract en handleidingen complex, niet om uit te sluiten, maar wel om te markeren wie erbij hoorde. Een uitzondering was de Matra Alice: speels en vriendelijk ontworpen, ook voor meisjes. Juist daardoor viel deze computer buiten de norm en had hij weinig commercieel succes.

Tegelijkertijd ontstond een vrouwentegenbeweging. Feministische groepen en vrouwenvakscholen probeerden technologie te claimen als terrein voor iedereen. Cursussen, handleidingen en campagnes maakten zichtbaar dat uitsluiting geen natuurwet is, maar cultuur. Toch bleef het beeld hardnekkig: technologie als rationeel en autonoom, en daarmee impliciet mannelijk. Dit werkt tot door tot de dag van vandaag. Niet in expliciete uitsluiting, maar in wie zich herkent in technologie, en wie nog altijd van buitenaf moet aankloppen.

Vrouwenarbeid


De Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid uit 1898 in Den Haag maakte zichtbaar wat vaak werd genegeerd: het werk van vrouwen. Een prent toonde ‘Eenige Beroepen, waarin Vrouwen niet werkzaam zijn’, zoals advocaat of behanger. De vrouwen zijn duidelijk als vrouw gestileerd, ondanks hun mannelijke attributen. Het laat zien dat arbeid niet wordt verdeeld op basis van wat iemand kan, maar op basis van gender. Juist daardoor wordt de absurditeit van de uitsluiting voelbaar: door hun afwezigheid wordt benadrukt welk werk vrouwen wél deden: zorg, onderwijs, dienstverlening.

Vrouwenarbeid wordt bepaald door wat een samenleving als vrouwelijk werk herkent: niet wat het werk ís, maar welk lichaam we erin denken te zien. Zo worden al in het door de islamitische geleerde Al-Jazari geschreven Boek van kennis van ingenieuze mechanische apparaten uit 1206 meerdere mechanische dienaren beschreven. Alleen de thee schenkende is vrouwelijk. Niet omdat dit technisch nodig is, maar om haar taak sociaal herkenbaar te maken.

Vandaag nemen in de zorg, horeca en het onderwijs steeds vaker robots taken over die historisch als vrouwelijk gelden. Opvallend is hoe deze robots vrouwelijke stemmen of lichaamsvormen krijgen, terwijl daar opnieuw technisch geen enkele noodzaak toe is. Als we begrijpen hoe technologie ongelijkheid kan versterken, kunnen we deze dan niet beter ook inzetten om oude rolpatronen te doorbreken?