Sebas van Aert is journalist en podcastmaker. Hij heeft een academische achtergrond in filosofie en speelde in het jeugdelftal van NAC Breda. Speciaal voor de Derde Verdieping schreef hij onderstaand artikel.
Zodra het fluitje klinkt en de bal begint te rollen, verdwijnt het rumoer van de buitenwereld. Gedachtes zakken naar de achtergrond, het wordt stil in je hoofd. Het enige geluid dat je hoort zijn de stemmen van je teamgenoten en het gekaats van de bal die zich in rap tempo van voet naar voet verplaatst. Negentig minuten lang eist het je volledige aandacht op. Je hebt maar één doel voor ogen: die bal moet in het net.
Wekelijks hebben meer dan één miljoen Nederlanders deze bijna meditatieve ervaring. Jong, oud, rijk, arm, man, vrouw, non-binair, zwart of wit, allemaal komen ze in het weekend samen om tegen die bal te trappen. De sport is zo toegankelijk vanwege een oersimpel concept: het team van elf spelers dat na twee keer 45 minuten het vaakst heeft gescoord, wint. De voetbal vormt de spil van het spel. “Want zonder bal, kun je niet scoren”, zei Johan Cruijff ooit.
De geboorte van het voetbal
Voetbal is niet alleen de populairste sport ter wereld, het is ook een van de oudste sporten van de mensheid. De eerste contouren van het moderne voetbal dateren van eeuwen geleden. Zo speelden de Maya’s zo’n 3.000 jaar terug al een balspel waarbij het doel was om de bal via het gebruik van de heup door een zijdelings gat te krijgen. De bal was gemaakt van rubber en woog rond de zeven kilo, wat regelmatig resulteerde in flinke bloeduitstortingen bij de spelers.
De oudste voorganger van het hedendaagse voetbal is Tsu Chu, dat stamt uit de derde eeuw v. Chr. Dit spel was onderdeel van een militaire opleiding voor Chinese soldaten tijdens de toenmalige Han-dynastie en is door de FIFA erkent als eerste officiële vorm van voetbal. De twee teams konden scoren door een leren bal, gevuld met veren en dierenhaar, door een vijf meter hoog gat te krijgen. Het gebruik van de handen was niet toegestaan.
Een andere, meer recente vorm van voetbal werd tijdens de Middeleeuwen in de straten van Engeland gespeeld. Hierin namen twee rivaliserende dorpen of stadswijken het tegen elkaar op. Zij probeerden via een massale worsteling de zware bal in het doel van de tegenpartij te werken. De teams telden soms meer dan honderd personen. De dorpsstraten en het omliggende land waren het speelveld, met de goals tot wel drie kilometer uit elkaar. Omdat er nauwelijks regels golden, liepen deze wedstrijden regelmatig uit op gewelddadige vechtpartijen, waar lokale winkeliers de financiële gevolgen van ondervonden.
Deze vorm van voetbal, die ook wel bekendstaat als “folk football” (volksvoetbal), wordt tegenwoordig nog steeds beoefend in verschillende Engelse dorpen en steden. De bekendste volksvoetbalwedstrijd is Shrovetide, dat elk jaar rond Carnaval wordt gespeeld in het Engelse dorpje Ashbourne. Hoewel dit knullig ogende dorpsevenement meer weg heeft van rugby dan van voetbal, is het dé bron geweest waaruit het hedendaagse voetbal is ontstaan.
Verspreid over Engeland werden verschillende regels gehanteerd voor volksvoetbal. Zo mocht je op sommige plekken je handen niet gebruiken en op andere wel. Een groep studenten van de universiteit van Cambridge maakte hier een einde aan en besloot uniforme spelregels op te stellen. Zij bepaalden onder andere dat je de bal niet met je handen mag dragen.
In 1863 werd deze veralgemenisering van spelregels bevestigd toen de Football Association (FA), de eerste voetbalbond ter wereld, werd opgericht. Het betekende de geboorte van het moderne voetbal, dat zich met deze regels duidelijk onderscheidde van het rugby. Vanuit Engeland heeft het voetbal zich daarna verspreid over de rest van de wereld.
Voetbalnut
Sindsdien heeft het voetbal de mens veel opgeleverd. Op individueel gebied is de sport goed voor de mentale en fysieke gezondheid, en verkleint het spel het risico op bepaalde chronische ziektes. Ook biedt het kijken en beoefenen ervan amusement en tijdverdrijf. Voor sommigen is het een toevlucht, een plek waar je even niet hoeft te denken aan de problemen van alledag. Daarnaast ontlenen velen een deel van hun identiteit aan de voetbalclub, want het geeft hen het gevoel ‘ergens bij te horen’. Dit kan ver gaan: zo zijn enkelen zelfs bereid om voor hun voetbalclub te sterven.
Voetbal heeft ook tal van maatschappelijke voordelen. In de eerste plaats is het een sociaal bindmiddel; het brengt mensen van verschillende achtergronden samen. Zowel op het voetbalveld zelf, waar kinderen met elkaar leren samenwerken, als in de kantine van de lokale voetbalclub, waar de dorpsbewoners elkaar ontmoeten om samen een biertje te drinken. Dit romantische beeld is natuurlijk maar ten dele waar. Er moet namelijk niet uit het oog worden verloren dat de populaire balsport net zo goed mensen verdeelt. Hiervoor hoef je alleen maar te kijken naar het hooliganisme en supportersgeweld dat onlosmakelijk met de sport is verbonden. Het creëert een wij-zij-denken, en daar zijn mensen – helaas – nogal vatbaar voor.
Een andere belangrijke factor is de economische waarde van voetbal. In 2021 kwam de directe bijdrage van het Nederlandse betaald voetbal aan het Bruto Binnenlands Product (BPP) neer op €2,03 miljard. De sector geeft bovendien een enorme impuls aan de werkgelegenheid in ons land; in 2021 schiep het voor maar liefst 3.254 fte’s aan banen. Omdat het amateurvoetbal hier buiten beschouwing is gelaten, liggen de totaalcijfers in werkelijkheid zelfs nog hoger.
De voetballende mens
Maar waarom beschouwen we voetbal altijd in het licht van haar functionaliteit? Heeft de geliefde balsport niet gewoon waarde in zichzelf? Historicus Johan Huizinga (1872 – 1945) zou zeggen van wel. Hij zag de mens eerst en vooral als een homo ludens, als een spelend wezen. In het spel – voetbal in dit geval – komt die spelende mens tot bloei en verwezenlijkt die zichzelf.
De voetballende mens is volgens Huizinga idealiter vrij van materiële invloeden uit het ‘normale’ leven, van het nutsdenken dat de hedendaagse samenleving domineert. Hiermee bedoelt hij dat het voetbal niet moet worden beoordeeld op basis van haar bijdrage aan de samenleving, zoals met elke andere activiteit gebeurt. Nee, de sport heeft al waarde in zichzelf. In de voetballende toestand telt er niets anders dan het spel – de spanning, de onvoorspelbaarheid en de vreugde – de rest verdwijnt en vervaagt. In de basis gaat voetbal niet over politiek, geld of het bevorderen van de gezondheid. Het gaat om de activiteit zelf; het spelen met een bal. We spelen om te spelen, we voetballen om te voetballen. En daarmee uit.
De opvattingen van Huizinga sluiten naadloos aan bij wat Friedrich Schiller (1759 – 1805), een Duits filosoof en dichter, ooit schreef: “De mens speelt alleen indien hij in de volle betekenis van het woord mens is, en hij is alleen dan geheel mens, indien hij speelt”. De mens wordt dus pas écht mens als hij speelt, want alleen in het spel ervaart hij daadwerkelijke vrijheid. In de vrijheid van het spel verliezen we als voetballers onze knagende dromen en verlangens, onze drukkende angsten en trauma’s. De dagelijkse werkelijkheid wordt opgeschort, even is er verlossing en verlichting.
Met de bal aan de voet worden we mens. Als dat geen goed argument is voor de waarde van de sport, wat dan wel? Het wordt tijd om voetbal weer te zien voor wat het in de kern is: niet een weg naar rijkdom of een betere fysieke gesteldheid, maar de rode draad die ons als spelende mensheid verbindt. Van de oude Chinezen tot de Middeleeuwse volksvoetballers, van de Maya’s tot aan ons.