De wereldtentoonstelling: het Nederlandse paviljoen te Osaka 1970
De Olympische Spelen van Tokyo in 1964 en de Japanse Wereldtentoonstelling in Osaka in 1970 waren een erkenning van de vredelievende en zelfs westerse ontwikkelingen die Japan na de Tweede Wereldoorlog had doorgemaakt. De grote industriële en technische sprong, vergelijkbaar met het Wirtschaftswunder in Duitsland, had een dynamische samenleving opgeleverd, die dankzij presentaties van grote bedrijven en enorme ‘gebouwstructuren’ op het tentoonstellingsterrein de wereld tijdens de expo versteld deed staan.
Het Nederlandse paviljoen naar ontwerp van Jaap Bakema (1914-1981) en youngster Carel Weeber (1937) bestendigde de exclusieve oude banden van ons land met Japan, die teruggingen tot de vroege zeventiende eeuw. Toch stond het paviljoen vooral in het teken van de technische vooruitgang van ons land, het logistieke karakter van onze economie en de voor velen verbazingwekkende ligging onder de zeespiegel.
Het paviljoen bestond dan feitelijk ook voor een groot gedeelte uit vijvers, terwijl de ontvangsthal anderhalve meter onder de waterspiegel lag. De stalen structuur van het paviljoen was bekleed met futuristisch aandoend zilver, blauw en oranje geschilderde asbest (!) panelen. Bij dit vooruitstrevende karakter van ons land sloot het programma van de tentoonstellingen aan. Middels een vernuftige multimedia-presentatie naar ontwerp van Wim Crouwel (1928) en met filmbeelden van Jan Vrijman (1925-1997) kreeg het publiek een indruk van de moderne ambitie van ons land.
(Contrapunt)
Kort voor Osaka, werd EXPO 67 in Montréal gehouden. Ook hier had Nederland zich zeer verplicht gevoeld met ambitie mee te doen, als dank voor de Canadese inspanning voor de bevrijding van ons land van het nazisme. Architect Wout Eijkelenboom (1924-2013) van EGM architecten ontwierp een grote hightech structuur die in drie delen, bereikbaar middels roltrappen, plaats bood aan presentaties over Nederland. Het gebouw stond geheel in het teken van de (beoogde) industrialisatie van Nederland. De tentoonstellingen waren echter vrijwel geheel van de indruk van het gebouw losgezongen en boden een staalkaart aan Hollandia, variërend van een model van de Rotterdamse haven tot allerlei toeristische impressies.
“… een gebouw dat hoofdzakelijk bestaat uit een cocon-frame, dat samengesteld is uit aluminium buizen. Een soort nieuwe bouwsteen dus, groter dan de baksteen en met een expressie een industrieel land waardig.” — Wout Eijkelenboom, architect (1967)