Lua Vollaard is onderzoeker, curator en schrijver. Als onderdeel van het collectief Superkilogirls onderzoekt ze de materiële infrastructuur van computers en hoe die verweven is met vrouwenarbeid. Zo dook ze in het archief van de Philips halfgeleiderfabriek in Nijmegen. Omdat dit onderzoek nauw aansluit bij het subthema Vrouwen als rekenmachines uit de tentoonstelling Vrouwen als technologie, schreef ze speciaal voor de Derde Verdieping een artikel over haar bevindingen. Ze zet uiteen hoe ‘nette meisjes’ met ‘handwerkvaardigheden’ in Nijmegen microchips maakten – en hoe hun cruciale rol uit de geschiedenisboeken verdween.
Echt Meisjeswerk
In Nijmegen staat een microchipfabriek. Als een van de eerste plekken ter wereld werden daar op grote schaal microchips gemaakt – later werd zelfs het patent voor kleurentelevisie aan medewerkers van de fabriek toegekend. De werkers die deze chips in elkaar zetten waren groepen Nijmeegse vrouwen, die werden aangenomen vanwege hun handwerkvaardigheden.
In de loop van de 20ste eeuw bracht Philips een revolutie in industriële productie teweeg: de lampenfabriek in Eindhoven had een constante influx aan werknemers nodig. Om de fabriek uit te breiden, trok Philips eerst werknemers uit de omgeving aan, vervolgens uit meer afgelegen plattelandsgebieden in Nederland, en uiteindelijk zelfs uit andere landen, zoals Spanje. Eindhoven raakte al snel zonder vers bloed voor de lopende band; uitbreiding lag in het verschiet. Emmen werd overwogen voor een nieuwe fabriek, maar Nijmegen trok uiteindelijk aan het langste eind. De relatieve nabijheid, het historische culturele centrum en de luxe woonaccommodatie voor directeuren gaven de doorslag. De Philips halfgeleiderfabriek in Nijmegen werd in 1953 geopend.
Halfgeleiders werden voor het eerst ontwikkeld in het Amerikaanse bedrijf Bell Labs in 1947. Technologische uitvindingen volgden elkaar in rap tempo op; in september 1951 organiseerde Bell een conferentie om hun bevindingen te delen met 300 wetenschappers uit de hele wereld. Philips was in Europa marktleider op het gebied van elektronenbuizen en voorzag dat hun marktaandeel zou worden weggevaagd. Echter werkte Philips NatLab (Natuurkundig Laboratorium) al sinds 1950 samen met Bell Labs via een samenwerkingsovereenkomst. In plaats van te wachten tot de concurrentie in Europa hen zou inhalen, besloot Philips in feite met zichzelf te concurreren in hun fabriek in Nijmegen. Zo begon de Europese race om de microchip.


Vijftig jaar lang was de Philips Semiconductor Factory gevestigd in Nijmegen, waar microchips voor huishoudelijke apparaten werden gemaakt en een aantal internationaal belangrijke patenten werden verworven. De kleurentelevisie werd hier uitgevonden en koffiezetapparaten en scheerapparaten werden ‘slim’. Na deze lucratieve jaren werd de fabriek uiteindelijk in 2006 overgenomen door de Amerikaanse gigant NXP. (Werving van personeel blijft tot op heden een heikel punt – de fabriek had vanaf het begin een eigen wervingsbureau en het wervingsbureau Randstad is nog steeds gevestigd in de NXP-fabriek). Het archief van Philips Semiconductors bevond zich toen in een schuur op het fabrieksterrein en werd door een aantal oude fabrieksmedewerkers in samenwerking met stichting LINK verhuisd naar een operatieve rubberfabriek, elders in Nijmegen. Het archief dat daar is ondergebracht wordt elke maandag onderhouden door een groep vrijwilligers, voornamelijk gepensioneerde arbeiders van Philips. Het omvat twee ongesorteerde schatkamers met chiptekeningen, siliciumwafers in verschillende stadia van het productieproces en archiefkasten vol afgedrukte afbeeldingen. Veel fotoboeken tonen de werkomstandigheden in de fabriek, groepen vrouwen die koffie serveren, wandelingen langs het meer, vrouwen in witte laboratoriumjassen die de fabriek verlaten. Documentatie van kantoorfeestjes wordt afgewisseld met afbeeldingen die zijn gemaakt voor wervings- en trainingsdoeleinden. Een plakboek bevat krantenknipsels over de fabriek.


Midden jaren vijftig plaatste Philips advertenties om vrouwen te werven. Deze advertenties laten groepen glimlachende vrouwen in witte laboratoriumjassen zien, op zorgvuldig onderhouden bedrijfsterreinen. Een cursief gedrukte tekst informeert de lezers over de omstandigheden in de fabriek, zoals de kantine. Een van de belangrijkste advertenties, geplaatst in de provinciale krant de Gelderlander, adverteert met ‘echt Meisjeswerk’. In bijna alle advertenties staat in kleine lettertjes dat ze op zoek zijn naar ‘nette meisjes’.


‘Echt Meisjeswerk’ bevat een reflectie van identiteit, bestaande vaardigheden, en angsten over de positie van vrouwen op de arbeidsmarkt. Tijdens de Tweede Wereldoorlog waren vrouwen massaal aan het werk gegaan; tegen de jaren ’50 werd het vrouwen sociaal toegestaan om een baan te houden, mits ze ongetrouwd waren. Philips had een groot belang bij het onderstrepen van de vrouwelijke identiteit in hun zoektocht naar arbeidskrachten: deze nieuwe beroepsbevolking was erg goedkoop, maar er heersten angsten over het inzetten van vrouwen op de werkvloer. In het plakboek is ook een brief aan de krant opgenomen, waarin wordt geklaagd dat de vrouwen die met beloften van schoon werk worden gelokt, worden weggehaald bij hun huishoudelijke taken en de zorg voor hun kinderen. De lokale bezorgdheid over het verlies van vrouwen in het huishouden dreef Philips tot een strategie die in de eerste plaats de genderidentiteit van de arbeiders bevestigt. ‘Nette Meisjes’ is bovendien een niet zo subtiele oproep aan meisjes van een bepaalde raciale en sociale achtergrond. Het is moeilijk voor te stellen dat meisjes uit het Roma kamp dat ‘plaats had gemaakt’ voor de fabriek welkom zouden zijn geweest om daar te werken.
De advertenties toonden de werkplekken waar aspirant-werkneemsters zouden kunnen plaatsnemen. Ze worden aangeprezen als schone, lichte werkruimtes, en gebruiken het woord ‘atelier’ in plaats van ‘fabriek’, wat associaties oproept met zware industrie (afb. 5). Daarnaast was het cruciaal dat de getoonde werkplekken individuele werkplekken waren, en dus geen onderdeel van een lopende band, waardoor meisjes ‘hun eigen tempo konden bepalen’. Een advertentie toont een ‘psychotechnische test’ (afb. 6) die wordt afgenomen als onderdeel van de sollicitatieprocedure om de behendigheid en motoriek te testen; de handen van een vrouw, zorgvuldig gemanicuurd en versierd met metalen sieraden, selecteren verschillende gekleurde ballen uit een klein houten bord. De suggestie is dat het werk dat wordt gedaan bij het in elkaar zetten van microchips veel lijkt op het (repetitieve) handwerk dat veel vrouwen thuis al doen: breien, haken, en borduren.
In het artikel “On Software, or the Persistence of Visual Knowledge” (2005) schrijft Wendy Chun over het programmeren van de eerste computers. Het was een taak die bijna volledig werd uitgevoerd door vrouwen wier functies – computers – later hun naam aan de machines zouden geven. Het essay volgt de ontwikkeling van programmeren als een professioneel subgebied en stelt dat vrouwen uit het vakgebied werden verdreven, precies op het moment dat het vakgebied zich begon te vormen: “programmeren werd programmeren en software werd software toen commando’s verschoven van het geven van opdrachten aan een ‘meisje’ naar het geven van opdrachten aan een machine”.Wendy Hui Kyong Chun, "On Software, or the Persistence of Visual Knowledge," 33.× Software ontleent zijn naam aan de eerste computer, het Jacquard-weefgetouw, wat weven automatiseerde. Het weefgetouw maakte gebruik van ponskaarten om ingewikkelde patronen te kunnen weven door middel van hendels die de draden van het weefgetouw op hun plaats hielden. De machine neemt in feite de controle over het weefproces over van de menselijke arbeiders en brengt deze over naar de hardware van de machine, terwijl de ponskaarten de ‘software’ bepalen – de zachte waren die het weefgetouw produceert. Bij het ontstaan van programmeren op mainframecomputers werd dit werk door evenveel mannen als vrouwen gedaan, omdat het nog geen beroep was. “Vrouwen”, schrijft Chun, “zijn grotendeels verdrongen van programmeurs naar gebruikers, terwijl ze de arbeidsmarkt voor hardwareproductie blijven domineren, zelfs nu deze banen naar de andere kant van de Stille Oceaan zijn verplaatst”.Wendy Hui Kyong Chun, "On Software, or the Persistence of Visual Knowledge," 49.× Hoewel de invoering van Jacquardmachines “fel werd tegengewerkt door arbeiders die in deze verschuiving van controle een stukje van hun lichaam zagen dat letterlijk werd overgedragen aan de machine”, werd het honderd jaar later in Nijmegen juist een tijdelijke vorm van emancipatie. Zo konden de vrouwen in de halfgeleiderindustrie buitenshuis hetzelfde ingewikkelde handwerk doen dat ze thuis ook deden, maar dan betaald tegen een loon.

Afb. 7: Vrouwelijke werknemer met een siliciumwafer vol met microchips, Philips Semiconductors Nijmegen, ca. 1980.
De productie van halfgeleiders was een nauwgezet karwei, voordat deze in het midden van de jaren ‘80 werd geautomatiseerd – mede door de ‘stepper’ machines van ASML. Het vereist een microscoop, een uitstekend gezichtsvermogen en een buitengewone vingervaardigheid. De handelingen die in onze apparaten zijn ingebed, bevatten een geschiedenis van handwerk. De productie van hardware, vanaf het Jacquard-weefgetouw tot het handwerk van de halfgeleiderproductie van Nijmegen, heeft een vrouwelijke identiteit voortgebracht die verder gaat dan de loutere emancipatie die de lonen boden. De choreografie van de halfgeleiderproductie, met zijn herhalende, gepersonaliseerde handelingen, is verankerd in ons idee van technologische ontwikkeling: wat vrouwen produceren wordt later vastgezet als technologische innovatie.