Eeuwenlang zijn gestroomlijnde vormen op gevoel toegepast. Boten hebben bijvoorbeeld al sinds de prehistorie een spitse vorm, want die maakt ze nu eenmaal sneller en makkelijker te besturen. Vanaf de 18e eeuw begon het wetenschappelijk onderzoek naar stroomlijnen zoals we dat nu kennen, door experimenten met boten en later met luchtballonnen en zeppelins.
Windtunnels
In veel vroege experimenten werd de luchtweerstand van verschillende vormen met elkaar vergeleken om zo de perfecte vorm te achterhalen. Een belangrijk hulpmiddel bij onderzoek naar aerodynamica en stroomlijning is de windtunnel. Vanaf de vroege 20e eeuw werd die het gereedschap bij uitstek om in beeld te brengen hoe vormen reageren op de wind.
Ook de Franse ingenieur Gustave Eiffel bouwde een beroemde windtunnel in Auteuil, Parijs, in 1912. Door slim gebruik te maken van luchtdruk verbruikte zijn nieuwe tunnel een stuk minder energie dan de gangbare tunnels daarvoor. Veel andere windtunnels zijn sindsdien naar het “Eiffel-type” gebouwd.
De perfecte vorm
De Oostenrijkse ingenieur en stroomlijnpionier Paul Jaray pleitte al in 1922 voor de gestroomlijnde auto. Na experimenten op zeppelins en andere vliegmachines kwam Jaray tot de conclusie dat auto’s veel zuiniger zouden worden met een gestroomlijnde buitenkant.
Jaray pleitte voor een stroomlijnvorm gebaseerd op harde feiten. In zijn tijd werd de “druppelvorm” vaak als de perfecte stroomlijnvorm gezien: rond van voren, en puntig van achteren. Jaray zette vraagtekens bij het voorbeeld. Zo zag een vallende druppel er namelijk helemaal niet uit. Er was bovendien geen wetenschappelijke reden om aan te nemen dat de vorm van een druppel voor auto’s geschikt was.