Dit is de tweede column van Fredric Baas van een terugkerende reeks. Hierin deelt de conservator zijn inzichten over alles wat met ‘posthuman’ te maken heeft.
Waar denk je aan bij het woord bubbels? Champagne of bellenblazen? Of denk je misschien aan de ‘filterbubbels’ waar tegenwoordig steeds meer aandacht voor is? In de jaren zestig en zeventig waren ontwerpers druk met een heel ander soort bubbels. In wat ook wel ‘the Inflatable Era’ wordt genoemd, werd opblaasbare architectuur vervaardigd als voorwaarde voor een nieuwe, nomadische levenswijze. De ruimtevaart diende als inspiratiebron voor deze capsules. Zijn deze hightech hide-outs echter posthuman, of juist niet?
De titel van deze reeks columns, Zó Posthuman, doet vermoeden dat de diverse uitingen van deze paradigmaverschuiving hier zo niet geduid, dan toch aangestipt zullen worden. Maar soms is dat een kwestie van benoemen wat posthuman juist níet is. Zo tekenen de contouren van wat wel posthuman is zich duidelijker af. In deze tweede column zal ik daarom ingaan op een aspect van het werk van de Oostenrijke architecten, ontwerpers en kunstenaars in de tentoonstelling Radical Austria – Everything is Architecture dat niet posthuman is.
In de vorige column ging ik in op hun ‘voorspellende gaven’ van de Oostenrijkse ontwerpers. Naast het signaleren van toekomstige ontwikkelingen reflecteerden zij vanzelfsprekend ook op eigentijdse gebeurtenissen. Het aanbod aan fenomenen en tendensen dat daarbij als inspiratiebron dient, lijkt in de roerige jaren zestig eindeloos; de opkomst van massamedia en de jeugd/tegencultuur, experimenten met pharmaceuticals, veranderende seksualiteit en feminisme, de milieuproblematiek en nieuwe materialen en technieken. En als laatste, maar zeker niet minste; de ruimtevaart.
De ruimtevaart, en met name de capsules en pakken die bij de eerste bemande ruimtevluchten werden gebruikt, hadden een grote impact op kunstenaars, architecten, en ontwerpers wereldwijd en zeker ook op ‘de Oostenrijkse Avant-garde’. Referenties aan de ruimtevaart en dan specifiek aan het archetype in dat verband, de capsule, zien we bij vrijwel alle deelnemers terug. In verschillende gedaantes duikt de capsule op in het werk van Walter Pichler, Hans Hollein (afb. 1), Raimund Abraham, Angela Hareiter en zeker ook Coop Himmelb(l)au (afb. 2).
Het meest sprekende, en in ieder geval meest uitgewerkte voorbeeld is het Mindexpanding Program van Haus-Rucker-Co dat liep van 1967 tot 1971. Binnen dit veelomvattende, langlopende project ontwerpen zij in eerste instantie helmen, brillen en kleding (afb. 3). De volgende stap is een meubel waarin een man en een vrouw plaats nemen onder een soort helm waarin lichteffecten worden afgespeeld. Uiteindelijk worden daadwerkelijk een aantal opblaasbare capsules vervaardigd (afb. 4). Met uitzondering van het Gele hart zijn alle versies hiervan in de tentoonstelling te zien. Het was de bedoeling dat mensen een tijdje in deze capsules konden zitten of liggen, geïsoleerd van hun omgeving en tijdelijk opgaand in een alternatieve realiteit.
In een artikel over architectuur en duurzaamheid van Beatriz Van Houtte Alonso dat begin dit jaar in De Witte Raaf werd gepubliceerd wordt een in dat verband interessant dwarsverband gelegd.* Van Houtte Alonso gaat onder meer in op het feit dat het energie-intensieve, door technologie gereguleerde en verzegelde gebouw zoals we dat vandaag kennen een recente uitvinding is. In dat verband haalt zij Peder Ankers From Bauhaus to Ecohouse (2010) aan. Daarin beschrijft hij in haar woorden:
“…hoe onze huidige westerse opvatting van energie-efficiënt bouwen rechtstreeks gemodelleerd is door de ruimtevaart uit de jaren zestig. Prominente ecologische ontwerpers, zoals Buckminster Fuller, beschouwden gesloten ecosystemen van ruimtecapsules als woningen die de omgeving niet belasten. Die technocratische aanpak leidde volgens Anker tot vervreemding van culturele en maatschappelijke waarden en, paradoxaal genoeg, van diezelfde natuurlijke omgeving. In dat opzicht is hedendaagse hermetische nieuwbouw dus bouwen alsof we al op Mars wonen: letterlijk en figuurlijk geïsoleerde entiteiten neerplanten te midden van een als het ware onbekende en vijandige omgeving.”
Met andere woorden: door de preoccupatie met de beginselen en ontwerpprincipes van de ruimtevaart, waar de capsule bij uitstek een exponent van is, is een architectonische denktrant ontstaan die vanuit haar obsessie met hightech zowel tot vervreemding als verspilling leidt, maar nog altijd dominant is.
Dat idee van isolatie waar al die verschillende capsules in de tentoonstelling aan refereren is beslist niet-posthuman. Isolatie houdt immers in dat er een duidelijk gescheiden binnen en een buiten is. Een dergelijke vorm van dualisme is een wezenlijk kenmerk van het cartesiaanse Verlichtingsdenken. Dit denken in gescheiden en tegengestelde concepten; object/subject, cultuur/natuur, mens/niet-mens is precies wat het posthumanisme probeert te ontkrachten.
Natuurlijk zijn capsules niet inherent goed of slecht. Ze zijn vaak noodzakelijk om onze kwetsbare lichamen in staat te stellen schadelijke milieus of gebieden te bezoeken. De afstand en afscheiding die ze scheppen zijn noodzakelijk maar ook betreurenswaardig. Dat ze zoals de zeilschepen uit vroegere tijden onze exploratiedrift faciliteren en ons zo met het onbekende in aanraking brengen kan als positief worden beschouwd. Op de slippen van exploratie volgde vroeger echter vaak exploitatie. Daarbij kwam de gecreëerde ‘afstand’ dan weer goed van pas…
De capsule-achtige huizen en kantoren waarin we ons dagelijks begeven leiden weliswaar niet rechtstreeks tot exploitatie, maar isoleren ons dus wel degelijk van onze omgeving. Die scheiding en het daarmee samenhangende gevoel van vervreemding werkt de exploitatie van de aarde in de hand. Waarbij door de verslechterende leefomstandigheden als gevolg van klimaatverandering – hittegolven, bosbranden, stijgende zeespiegel – een feedback-loop dreigt te ontstaan omdat daardoor de drang naar bescherming alleen maar toeneemt.
Misschien moeten we ons heil bij een ander soort capsules in de tentoonstelling zoeken. Ik doel hier op de ‘architectuurpillen’ van Hans Hollein waarin hij de slogan van chemiereus Dupont, “Better living through chemistry”, ingenieus met de architectuur verbindt (afb. 5). De ervaring die deze – overigens niet werkzame – pillen zouden moeten oproepen doet beduidend meer posthuman aan. De opgeroepen luchtkastelen zijn ook niet vervuilend, hooguit voor het rioolwater.
* Van Houtte Alonso, Beatriz. Negen reflecties over architectuur en duurzaamheid. De Witte Raaf, nr. 209, p. 23-25, 2021. Lees hier de online versie.